In deze serie blogs staan we stil bij de redenen om het paard doormiddel van nageeflijkheid te helpen een beter lichaamsgebruik te vinden. Lichaamsgebruik is een zeer breed begrip, dat bestaat uit veel verschillende aspecten. Voor deze serie gebruiken we nageeflijkheid als meetpunt voor lichaamsgebruik. Nageeflijkheid is de eerste stap om als ruiter invloed uit te oefenen op het lichaamsgebruik van het paard. Daarnaast wordt soms het begrip aanleuning gebruikt, wat het resultaat is van een combinatie van nageeflijkheid en voldoende impuls. In de aanleuning behoudt het paard de lichaamshouding die met nageeflijkheid gevraagd wordt.
Er zijn een aantal situaties waarin paardentrainers, zeker in de natural horsemanship stromingen, er voor kiezen het paard niet nageeflijk te rijden. Hieronder volgen een aantal van dit soort situatie. Eerst wordt gekeken naar paardgerelateerde redenen om hiervoor te kiezen, vervolgens gaan we in op de aspecten van de ruiter.
Paard
Het jonge paard: In de natural horsemanship benadering worden paarden over het algemeen gestart op een touwhalster. Dit halster wordt enkel gebruikt voor communicatie en controle, niet om de houding van het paard te beïnvloeden. Het gedachtegoed hierachter is dat je wilt starten met simpele oefeningen waarin het paard succesvol kan zijn en zichzelf leert ontspannen. Het paard leert eerst een aantal oefeningen vanaf de grond, met het touwhalster en kan deze basishulpen dan van de grond meenemen naar op zijn rug. Daarna worden de middelen pas veranderd, het touwhalster wordt vervangen door een hoofdstel. De volgorde hierbij is eerst het accepteren en vertrouwen van de mens als leider. Vervolgens het accepteren van het zadel en de ruiter en dan pas het hoofdstel/bit. In deze fase is geleidelijke gewenning en vertrouwen het belangrijkst, dit legt de basis voor alle communicatie met het paard. Uiteindelijk krijgt het paard vertrouwen in de mens en kan het zich overal laten aanraken. De mond is een van de gevoeligste plekken om aangeraakt te worden. Er is veel vertrouwen nodig om daar aanraking te accepteren. Het vertrouwen kan daar ook snel beschadigen, omdat een verkeerde aanraking al gauw vervelend voelt. Hierbij moeten we ook nog rekening houden met het feit dat paarden van nature een opposition reflex hebben: wanneer zij druk ervaren bewegen ze er tegenin, in plaats van met de druk mee. Immers, als de leeuw op de achterhand van het paard springt, geeft het paard niet mee. Het paard zal er alles aan doen om zich los te trekken; zijn overleving hangt hier van af. In de opleiding van het jonge paard moet het eerst leren begrijpen om op een juiste manier te reageren op druk. Wanneer dit op de rest van zijn lichaam goed werkt, zal dit in de mond ook niet voor problemen zorgen.
Het probleempaard: Niet alleen jonge paarden hebben wat voorbereiding nodig alvorens we ze nageeflijk kunnen rijden. Er zijn ook tal van paarden met gedragsproblemen die reden kunnen zijn om nageeflijkheid even uit te stellen. Allereerst zijn er paarden die veel spanning vasthouden tijdens het rijden. Op het moment dat je ze dan op gaat sluiten tussen je hand en je been, loop je het risico dat ze ontploffen. Deze paarden zijn vaak gebaat bij een stapje terug: ik vraag niet meer van je dan je me kan geven. Door het paard te belonen voor basisafspraken, bijvoorbeeld ‘volg de hoefslag’, kan er langzaam weer een positieve associatie ontstaan. Dit soort paarden houdt vaak spanning vast doordat ze overvraagd worden. Ze willen graag hun best doen, maar voordat ze de ene vraag goed begrepen hebben, wordt de volgende vraag al gesteld. Omdat voor nageeflijkheid een bepaalde combinatie van hulpen noodzakelijk is, kan het nodig zijn, de nageeflijkheid even uit te stellen. Aan de andere kant, kan de nageeflijkheid ook zeer positief bijdragen aan het vinden van ontspanning, mits correct uitgevoerd door een kundige ruiter. Dan zijn er paarden met een negatieve ervaring met het bit. Er zijn mensen grof geweest in hun mond en ze zijn daardoor bang voor het bit, ze hebben geleerd om te hangen op de hand, of ze hebben een rare houding aangeleerd gekregen bij contact met het bit ( valse knik of kop in de lucht). Dit soort problemen wordt uiteindelijk opgelost wanneer er met correcte nageeflijkheid getraind wordt. Voor sommige paarden is dit echter een dusdanig discussiepunt, dat zolang er een bit gebruikt wordt, ze aan niets anders kunnen denken dan de negatieve ervaring en hoe ze daarmee hebben geleerd om te gaan. In dit soort gevallen kan het beter zijn het paard eerst voldoende positieve ervaring te geven zonder het bit, alvorens dit pijnpunt aan te pakken. Het nageeflijk rijden op een bitloos hoofdstel kan hierbij een goede tussenstap zijn. Tot slot zijn er paarden die geen respect hebben voor de ruiter of niet begrijpen wat er van hen gevraagd wordt. Wanneer het paard niet open staat om iets te leren, kun je hem ook niets uitleggen. In dit soort gevallen ontbreekt er in feite iets in de basisopleiding van het paard. In extreme gevallen kunnen paarden vijandig zijn tegen mensen, maar over het algemeen is er slechts sprake van miscommunicatie. Het is dan belangrijk dat de mens eerst aansluit op de natuurlijke communicatie van het paard en vervolgens common ground vindt: iets waar het paard en de mens hetzelfde over denken. Dit stukje begrip wil je vervolgens uitbouwen, om zo steeds meer onderwerpen te bevatten. Het kan zijn dan nageven een van de eerste onderwerpen is, maar dit kan ook juist het meest beladen onderwerp zijn, dan voeg je het pas later toe. Wijken voor druk is natuurlijk, dit spelletje spelen paarden in de kudde met elkaar. Wijken voor druk in de mond is niet natuurlijk, dat vraagt alleen de mens van het paard. Wanneer het paard onvoldoende respect heeft voor de mens (oftewel hij is niet overtuigd van zijn positie als volger en de mens als leider) kan het paard proberen juist tegen de druk in te gaan. Zo kan hij immers de verhoudingen bepalen, degene die aan de kant gaat voor druk is de volger. Eerst leert het paard wijken voor druk overal op het lichaam, pas als het concept bevestigd is, ga je het toepassen in de mond.
Samenvattend kunnen we stellen dat het paard eerst een bepaalde basis in communicatie nodig heeft voor we nageeflijkheid kunnen vragen. Wanneer er grote gedragsproblemen zijn, zullen deze eerst verholpen moeten worden. In het Skala der Ausbildung wordt niet voor niets takt en losgelatenheid als voorwaarden genoemd voor het rijden in aanleuning. Zolang het paard gespannen is of de basis nog onvoldoende bevestigd is, is er geen basis voor een fijne aanleuning.
Mens
Al deze problemen van het paard kun je ook aanpakken met een fijn nageeflijk teugelcontact. Echter, niet iedere ruiter is in staat om en dit soort problemen aan te pakken en tegelijk te werken aan een fijne aanleuning. Minder ervaren ruiters hebben vaak nog geen onafhankelijke zit, waardoor de hand veel meebeweegt in het rijden of ze zelfs met een gedeelte van hun gewicht op de teugels leunen om in balans te blijven. Daar zijn de teugels niet voor bedoeld, zeker niet wanneer ze met behulp van een bit inwerken op het gevoeligste gedeelte van het paard: de mond. Wanneer de teugels gebruikt worden om de ruiter in balans te houden, leidt dit tot onnodige en storende, soms zelfs ruwe bewegingen in de mond. Dat nodigt het paard niet echt uit om in een lichte verbinding met de hand te komen en te blijven. Daarnaast worden door veel ruiters de teugels gebruikt om te stoppen en te sturen. Als we willen dat de teugels gebruikt worden voor het onderhouden van een licht elastisch contact, hoort trekken aan de teugels hier zeker niet bij. Toch is dit iets wat veel voorkomt en een fijne nageeflijkheid in de weg staat. Wanneer ruiters eerst leren om het paard te laten vertragen en stoppen met hun zit en sturen door de verandering van hun focus en houding, kunnen de teugels daarbij aansluiten om het contact te onderhouden en het paard te helpen zijn lijf op een correcte manier te gebruiken in de overgangen en wendingen. Het vertrouwen in de hand van de ruiter is lastig voor het paard als er bij wendingen en overgangen opeens een grote verandering in druk is.
Al met al zijn er dus zowel vanuit de ontwikkeling van het paard als vanuit de ontwikkeling van de ruiter, situaties waarin nageeflijkheid wordt uitgesteld. In de volgende blog kijken we wat er gebeurt als we dat doen.
Comments